Samenvatting van de Encycliek "Eucharistia de Ecclesia"

De veertiende Encycliek van Paus Johannes Paulus II is bedoeld om een diepgaande reflectie te geven van het mysterie van de Eucharistie en de relaties met de Kerk. Het document is relatief beperkt, maar belangrijk vanwege zijn theologische, disciplinaire en pastorale aspecten. Tijdens de viering van Witte Donderdag, gedurende de viering van de instelling van de Eucharistie tijdens het Laatste Avondmaal van Christus, is het getekend in de liturgische zetting van het Sacruum Triduum, de drie heilige dagen voorafgaand aan Pasen.

Het Eucharistische Offer, "de bron en het hoogtepunt van het christelijk leven", bevat de volledige rijkdom van de Kerk: Jezus Christus, die zichzelf geeft aan de Vader voor de verlossing van de wereld. Door het vieren van dit "mysterie van het geloof" wordt het Paastriduum tegenwoordig wat mannen en vrouwen van alle eeuwen geloofd en gevierd hebben.

Het eerste hoofdstuk, "Het mysterie van het geloof", legt het offerkarakter van de Eucharistie uit, dat door de gewijde priester op sacramentele wijze present wordt gesteld in de Heilige Mis. Christus "geeft zijn Lichaam" en "laat het Bloed stromen" voor het heil van de wereld.  De viering van de Eucharistie is niet een herhaling van Christus 'pascha', ook is het niet een verveelvoudiging in tijd en ruimte; het is een offer van het kruis, welke opnieuw tegenwoordig gesteld wordt tot aan het einde der tijden. Het is, om met de woorden van de Heilige Igantius van Antiochie te spreken, "het medicijn van de onsterfelijkheid, een tegenstelling tot de dood". Als een offer voor het toekosmtige Rijk, herinnert de Eucharistie de gelovigen aan hun verantwoordelijkheden op aarde, waarbij de zwakkeren, de meest machtelozen en de armsten de hulp van ons verwachten door solidariteit en dat hen redenen voor hoop geven.

"De Eucharistie bouwt de Kerk op" is de titel van het tweede hoofdstuk. Wanneer de gelovigen naderen tot de Heilige Maaltijd ontvangen we niet alleen Christus, maar zij zijn daarbij tevens ontvangen door Hem zelf. Het geconsacreerde Brood en Wijn zijn de krachten die de kerkelijke gemeenschap vormt. De Kerk is in eenheid met haar Heer die onder de gedaanten van de Eucharistische gaven, in haar is en haar opbouwt. Zij aanbidt Hem niet alleen tijdens de Heilige Mis zelf, maar ook op andere momenten, hem daarbij bewaren als haar belangrijkste "schat".

Het derde hoofdstuk is een reflectie op de "Apostoliciteit van de Eucharistie en van de Kerk". Zoals de volledige waarheid van de Kerk niet bestaat zonder de apostolische successie, zo is er geen ware Eucharistie zonder de Bisschop. De priesters die de Eucharistie vieren doen dit "in persona Christi", in de persoon van Christus zelf; hij is niet de eigenaar van de Eucharistie, maar hij is de dienaar ten behoeve van de gemeenschap van hen die gered zijn. Daaruit volgt dat de christelijke gemeenschap de Eucharistie niet "in eigendom" heeft, maar het ontvangt als een gave.

Deze overdenkingen zijn verder ontwikkeld in het vierde hoofdstuk, "De Eucharistie en de Kerkelijke gemeenschap". De Kerk, als bedienaar van Christus' Lichaam en Bloed voor de verlossing van de wereld, smeekt door ieder dat Christus haar tot stand brengt. Getrouw aan de leer van de Apostelen, in eenheid door de discipline van de sacramenten, moet zij op een zichtbare wijze de onzichtbare eenheid tonen. De Eucharistie kan niet "gebruikt" worden als een manier van eenheid; zij voorondersteld daarentegen gemeenschap en eenheid als reeds bestaand en versterkt het. In deze context dient met nadruk gesteld te worden dat het streven naar oecumenisme juist een kenmerk moet zijn van alle volgelingen van de Heer; de Eucharistie creeert eenheid en bouwt eenheid op, wanneer het gevierd wordt met alle diepgang die het heeft. Het kan dus geen voorwerp worden van individuele of persoonlijke gemeenschappen.

"De waardigheid van de viering van de Eucharistie" is het onderwerp van het vijfde hoofdstuk. De viering van de van de "Heilige Mis" wordt gekenmerkd door de uiterlijke tekenen die erop gericht zijn om de vreugde van de samenkomst van de gemeenschap rond de onvergelijkelijke gift van de Eucharistie uitdrukking te geven. Architectuur, beelden, schilderijen, muziek, literatuur en, meer algemeen, elke vorm van kunst toont aan hoe de Kerk door de eeuwen heen geen beperking heeft gekend in haar getuigenis van liefde die haar verenigd met haar goddelijke Bruidegom. Het herstellen van de zingeving voor het mooie is ook nodig bij de vieringen in deze tijd. 

Het zesde hoofdstuk, "In de school van Maria, 'Vrouw van de Eucharistie' ", is eigentijdse en orginele overenking van de verrassende overeenkomst tussen de Moeder van God, die door de geboorte van het Lichaam van Christus vanuit haar moederschoot de eerste "tabernakel"  is geworden en de Kerk die Christus' Bloed en Lichaam in haar hart bewaard en aanbiedt aan de wereld. De Eucharistie is gegeven aan de gelovigen, zodat hun leven tot een blijvend "Magnificat" mag worden ter ere van de meest Heilige Drieeenheid.

Het slot is een uitdaging: zij die voort willen gaan op de weg van heiligheid behoeven geen nieuw "programma". Het programma bestaat namelijk al: het is Christus zelf die zich uitspreekt als Degene die gekend wordt, die men liefheeft, wil volgen en verkondigen. Het in de praktijk brengen daarvan gaat over op de Eucharistie. Dit is reeds gezien in de getuigenissen van de heiligen, die op ieder moment van hun leven snakten om hun dorst te lessen aan de onuitputtelijke bron van dit mysterie en vandaaruit de geestelijke kracht kregen die nodig is om hun roeping van gedoopten ten volle te leven.

Werkvertaling van de Encycliek

Terug

 
Samenstelling, vertaling  en bewerking: © 2001-2003, Stichting InterKerk, Poeldijk
Bron: www.vatican.va 
2003041702.htm